Roy Cremers | CC

View Original

De blinde vlek van de cultuursector

Eind augustus trapt de cultuursector traditiegetrouw het culturele seizoen af. Naast de Uitmarkt en een heuse Business dag, wordt er gedebatteerd en worden er opiniestukken geschreven. Traditiegetrouw is de boodschap van laatstgenoemden: de politiek moet weer meer respect krijgen voor de cultuursector. Hoe? Door meer geld te geven. Begrijp me niet verkeerd, ook ik vind het belangrijk dat een overheid van een welvarende staat royaal bijdraagt aan een gezonde culturele infrastructuur, maar wat me steeds vaker stoort is de vanzelfsprekendheid waarmee de cultuursector dit lijkt te verwachten.
 
Tijdens het Paradisodebat en in de Volkskrant van maandag 28 augustus geeft de nieuwe voorzitter van de Akademie van Kunsten, Gijs Scholten van Aschat, aan zich de komende jaren als een ‘gekke Henkie’ (zijn woorden) in te willen zetten om politiek en kunst nader bij elkaar te brengen. Dit geeft al wel aan wat de verwachtingen zijn. Ondanks dat hij signaleert dat de nieuwe generatie politici zich niet of weinig herkent in de gesubsidieerde cultuursector, hoopt Scholten van Aschat in ieder geval op gemeende interesse.
 
Bert Wagendorp sluit zijn column een dag later met af met de zin: De kunst is bescheiden geworden - niet in wat ze heeft te bieden, wel in wat ze ervoor vraagt: geef gewoon die 200 miljoen terug. Gewoon die 200 miljoen teruggeven. Hiermee verwoordt hij het gevoel dat in de sector nog behoorlijk heerst. ‘Zijlstra heeft ons geld afgepakt, en dat moet terug’.
 
Wat mij betreft hebben de bezuinigingen een heel ander probleem blootgelegd, een probleem waar de traditionele cultuursector een blinde vlek voor heeft ontwikkeld. Namelijk: net als de nieuwe generatie politici, herkent ook een groot deel van de Nederlanders zich niet in de gesubsidieerde cultuursector. Diversiteit staat al jaren op de culturele beleidsagenda en verjonging van publiek is nog steeds een hot topic, maar in de cultuursector zie je hier vrijwel niets van terug. Dit terwijl de maatschappij in sneltreinvaart verandert. Het gevaar ligt op de loer dat de cultuursector hopeloos achterblijft en zichzelf overbodig maakt. Jongeren van nu zijn zelfbewuster dan ooit en kunnen 24/7 van cultuur genieten. Niet in musea of het concertgebouw maar online, in het nachtleven en op festivals. 
 
Ik maak me zorgen over de toekomst van de cultuursector zoals we die nu kennen. De politiek heeft al een duidelijk signaal afgegeven, maar de sector lijkt dit niet in te willen zien en wordt hierin ook gesteund door de fondsen en financiers. Want, zolang de urgentie om te veranderen er niet daadwerkelijk is, gebeurt er niets. Wil de sector echter relevant blijven en zijn eigen toekomst veiligstellen, dan moet er iets fundamenteels veranderen binnen de bestaande instellingen. 
 
Alleen door betrokkenheid en draagvlak bij aankomende generaties veilig te stellen, en door het aanbod beter aan te laten sluiten bij de huidige samenleving, wordt een veel sterker fundament gelegd voor een houdbare sector dan met die continue smeekbede om politieke erkenning en meer geld.

Dit artikel werd gepubliceerd op De Dikke Blauwe